
Jurisprudentie
AU0767
Datum uitspraak2005-08-10
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405297/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-08-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200405297/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Meerssen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 september 2003, het bestemmingsplan "Meerssen, Rothem en Weert" vastgesteld.
Uitspraak
200405297/1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Meerssen,
2. [appellant sub 2], wonend te Meerssen,
3. [appellante sub 3a] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Jumbo Supermarkten B.V.", gevestigd te Veghel, en [appellante sub 3b], gevestigd te Valkenburg,
4. [appellanten sub 4], wonend te Meerssen,
5. het dagelijks bestuur van waterschap Roer en Overmaas,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft de gemeenteraad van Meerssen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 september 2003, het bestemmingsplan "Meerssen, Rothem en Weert" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 mei 2004, kenmerk 2004/27324, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 29 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2004, appellant sub 2 bij brief van 29 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 juni 2004, appellanten sub 3 bij brief van 6 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2004, appellanten sub 4 bij brief van 5 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2004, en appellant sub 5 bij brief van 7 juli 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2004, beroep ingesteld. Appellanten
sub 3 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 3 augustus 2004.
Bij brief van 3 december 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 15 maart 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2005, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. P.H. Revermann,
M.G.M. Cuijpers en ir. R.M.J.A. Kuppers, ambtenaren van de gemeente, appellant sub 2, in persoon en bijgestaan door mr. Ph.W.A.M. van Roy, advocaat te Beek, appellanten sub 3, vertegenwoordigd door
mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, appellanten sub 4, vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellant sub 5, vertegenwoordigd door
drs. H.J. Winteraeken en mr. R.Th.B. Drummen MM, ambtenaren van het waterschap, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. G.L. Kluter, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Tevens is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door
voornoemde ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
Overgangsrecht
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 24 juni 2002, Stb. 54) en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (wet van 26 mei 2005, Stb. 282) in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Ontvankelijkheid
2.1.1. Over het beroep van [appellante sub 3a], Jumbo Supermarkten B.V., en [appellante sub 3b], voorzover dat is gericht op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" ter plaatse van het perceel Kuilenstraat 67, de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" ter plaatse van de percelen Kuilenstraat 65 en 69, het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor een parkeerterrein aan de zuidzijde van de Kuilenstraat, artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zinsnede "van het bepaalde in lid 2, sub c, d, e, g en h, voor het uitbreiden van het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 15%" en artikel 32 en 33 van de planvoorschriften, overweegt de Afdeling het volgende.
Blijkens de stukken hebben [appellante sub 3a], Jumbo Supermarkten B.V., en [appellante sub 3b] geen zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.
Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest tijdig een zienswijze in te brengen.
Geen van deze omstandigheden, voorzover hier van belang, doet zich voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door appellanten gestelde omstandigheid dat het gemeentebestuur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel door hen niet persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van het ontwerp voor het bestemmingsplan. In de WRO, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur een dergelijke verplichting heeft.
Het betoog van appellanten dat zij met betrekking tot dezelfde gronden bij brief van 11 november 1998 een zienswijze tegen het ontwerp-bestemmingsplan "Au Ciel Complex, herziening 1998", dat niet verder in procedure is gebracht, hebben ingediend en dat deze zienswijze moet worden aangemerkt als zienswijze tegen het onderhavige plan, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat appellanten redelijkerwijs niet in staat zijn geweest tegen het onderhavige plan tijdig een zienswijze in te brengen. Daarbij is van belang dat blijkens de stukken ter zake van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan en de mogelijkheid een zienswijze daartegen in te dienen, voldaan is aan de in de WRO en de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) gestelde publicatie-eisen en dat tussen de terinzagelegging van het ontwerp-plan van het onderhavige plan en het ontwerp-plan "Au Ciel Complex, herziening 1998" een periode van meer dan 4 jaar is verstreken.
Voorts vloeit uit de strekking van artikel 27 van de WRO voort dat het beroep van appellanten slechts ontvankelijk is voorzover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor hen een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerp-plan. Nu de bij de planvaststelling aangebrachte wijziging van de artikelen 32 en 33 van de planvoorschriften slechts behelst de aan artikel 32 van de planvoorschriften toegevoegde nadere uitleg van het woord "rechtens", doet deze situatie zich hier niet voor.
Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 3a], Jumbo Supermarkten B.V., en [appellante sub 3b], voorzover dat is gericht op de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" ter plaatse van het perceel Kuilenstraat 67, de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" ter plaatse van de percelen Kuilenstraat 65 en 69, het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor een parkeerterrein aan de zuidzijde van de Kuilenstraat, artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zinsnede "van het bepaalde in lid 2, sub c, d, e, g en h, voor het uitbreiden van het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 15%" en artikel 32 en 33 van de planvoorschriften niet-ontvankelijk.
2.1.2. Verder steunt het beroep van [appellante sub 3b], wat betreft de zinsneden "daartoe rechtens in gebruik zijnde bruto vloeroppervlak" en "onder rechtens toegelaten gebruik" in artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften niet op een door haar bij verweerder ingebrachte bedenking.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de WRO, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, voorzover dit beroep een grondslag heeft in een bij het college van gedeputeerde staten ingebrachte bedenking.
Dit is slechts anders voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest terzake bedenkingen in te brengen.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep van [appellante sub 3b], voorzover gericht op de zinsneden "daartoe rechtens in gebruik zijnde bruto vloeroppervlak" en "onder rechtens toegelaten gebruik" in artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, is niet-ontvankelijk.
Toetsingskader
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Meerssen
2.3. Het college van burgemeester en wethouders (verder: het college) heeft ter zitting zijn beroep met betrekking tot de aanduiding "bebouwingscontour Partiële streekplanherziening open ruimte- en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg" nabij de Klinkenberg, voorzover binnen de plangrens met de rode lijn aangegeven op de bestemmingskaart van het deelgebied "Rothem", ingetrokken.
Het standpunt van appellant
2.3.1. Het college heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden II (nieuwbouw)" aan de Burgemeester Kisselstraat (het voormalige Amicitasterrein). Het college betoogt - vanwege de omstandigheid dat de ter plaatse voorziene woningbouw binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour (ook wel individueel risicocontour genoemd) van het luchtvaartterrein Maastricht ligt - dat het beleid met betrekking tot de externe veiligheid rond het luchtvaartterrein Maastricht niet is vastgesteld. Voorts stelt hij dat grote behoefte bestaat aan nieuwe woningen op deze gronden. Bovendien voert het college aan dat het vorige bestemmingsplan "Hoogveld-Proosdijveld" blootstelling van meer mensen aan de externe veiligheidsrisico's ter plaatse mogelijk maakte en dat in de directe omgeving van het voormalige Amicitasterrein reeds vele woningen staan.
Tevens heeft het college in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de aanduiding "bebouwingscontour Partiële streekplanherziening open ruimte- en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg" nabij de Klinkenberg, voorzover buiten de plangrens met de rode lijn aangegeven op de bestemmingskaart van het deelgebied "Rothem" en het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" aan de Oude Rijksweg in Weert. Volgens het college is de onthouding van goedkeuring aan deze aanduiding en dit plandeel onvoldoende gemotiveerd.
Het standpunt van verweerder
2.3.2. Verweerder heeft genoemde plandelen en aanduiding, voorzover hier van belang, in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring onthouden. Hij stelt dat geen goed woon- en leefklimaat voor de in het plan voorziene woningbouw op het voormalige Amicitasterrein kan worden gegarandeerd, omdat dit terrein binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt. Verweerder betoogt dat het beleid met betrekking tot externe veiligheid nabij luchtvaartterreinen geen nieuwe woningbouw toelaat binnen de rondom deze luchtvaartterreinen geldende 10-6 plaatsgebonden risicocontour.
Daarnaast stelt verweerder dat de aanduiding van de bebouwingscontour op de plankaart niet overeenkomstig de in de "Partiële streekplanherziening open ruimte en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg" aangemerkte contouren is aangegeven.
Vaststelling van de feiten
2.3.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.3.4. Het plan voorziet in de nieuwbouw van woningen op het voormalige Amicitasterrein. Uit het deskundigenbericht blijkt dat dit terrein binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour van het luchtvaartterrein Maastricht ligt.
2.3.5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, voorzover hier van belang, met het oog op de externe veiligheid voor de in het plan voorziene woningen op het voormalige Amicitasterrein binnen genoemde risicocontour het beleid inzake externe veiligheid rond Schiphol (verder: Schipholbeleid) en de derde voortgangsrapportage inzake het externe veiligheidsbeleid uit 2003 van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (verder: VROM) betrokken.
2.3.6. Blijkens het deskundigenbericht heeft externe veiligheid bij luchtvaartterreinen betrekking op het risico dat mensen in de omgeving van een luchtvaartterrein lopen als gevolg van een vliegtuigongeluk. Daarbij wordt onder meer het individueel of plaatsgebonden risico onderscheiden. Dit risico betreft de kans die een persoon, die een jaar lang op dezelfde plaats verblijft, loopt het slachtoffer te worden van een vliegtuigongeluk.
2.3.7. Volgens het Schipholbeleid, dat is vastgelegd in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, mogen met het oog op de externe veiligheid geen nieuwe woningen worden verwezenlijkt binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour, tenzij daarvoor door de VROM-inspectie een verklaring van geen bezwaar is afgegeven.
In de derde voortgangsrapportage inzake het externe veiligheidsbeleid is voor regionale luchthavens gesteld dat - in afwachting van het in werking treden van nieuwe wetgeving voor burgerluchtvaartterreinen met het oog op de externe veiligheid rond luchtvaartterreinen - het Schipholbeleid als planologisch interimbeleid zal worden gevoerd met het oog op het voorkomen van ongewenste nieuwe ontwikkelingen in de nabijheid van de luchthavens.
2.3.8. Het voormalige Amicitasterrein was in het vorige bestemmingsplan "Hoogveld-Proosdijveld" bestemd voor onderwijs-, sociaal-culturele en/of kerkelijke doeleinden. Geen van deze bestemmingen is gerealiseerd.
2.3.9. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de WRO, voorzover hier van belang, behoeft het bestemmingsplan goedkeuring van het college van gedeputeerde staten.
2.3.10. Blijkens de plankaart ligt een deel van de aanduiding "bebouwingscontour Partiële streekplanherziening open ruimte- en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg" nabij de Klinkenberg in Rothem buiten de plangrens.
Het oordeel van de Afdeling
2.3.11. Uit de stukken blijkt dat in afwachting van nieuwe wetgeving met het oog op de externe veiligheid rond regionale en kleine luchtvaartterreinen planologisch interimbeleid, het Schipholbeleid, wordt gevolgd ter voorkoming van ongewenste nieuwe ontwikkelingen nabij luchtvaartterreinen.
Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit dit beleid niet in redelijkheid als eigen beleid tot uitgangspunt heeft kunnen nemen. Hierbij is van belang de stelling van verweerder ter zitting dat ook in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg met het oog op het reduceren van het gevaar door calamiteiten voor het individueel risico een grenswaarde van 10-6 per jaar is opgenomen.
De Afdeling acht dit door verweerder aan de onthouding van goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden II (nieuwbouw)" aan de Burgemeester Kisselstraat ten grondslag gelegde beleid, mede gelet op de met de externe veiligheid rond het luchtvaartterrein Maastricht gemoeide belangen, niet onredelijk.
Uit het voorgaande volgt dat de in het plan mogelijk gemaakte nieuwbouw van woningen op het voormalige Amicitasterrein niet in overeenstemming met dit beleid is.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in dit geval een afwijking van het genoemde externe veiligheidsbeleid had moeten toestaan. De behoefte aan nieuwe woningen ter plaatse en de omstandigheid dat rondom dit terrein reeds vele woningen staan, maken dit niet anders. Evenmin kan hieraan afdoen de stelling van het college dat het plan voor het Amicitasterrein voorziet in een ten opzichte van het vorige bestemmingsplan verbeterde veiligheidssituatie, aangezien geen van de in het vorige plan voorziene bestemmingen voor dit terrein is verwezenlijkt.
Wat betreft het betoog van het college dat de directeur van de hoofdgroep Ruimte, Groen en Verkeer van de provincie bij brief van 25 augustus 1999 heeft ingestemd met het voornemen het voormalig Amicitasterrein te benutten als inbreidingslocatie, merkt de Afdeling op dat ter zake van het beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan het desbetreffende college van gedeputeerde staten bevoegd is. Verweerder is niet gebonden aan genoemde instemming van de directeur van de hoofdgroep Ruimte, Groen en Verkeer van de provincie.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor de in het plan voorziene woningen op het voormalige Amicitasterrein geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat daarmee het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden II (nieuwbouw)" aan de Burgemeester Kisselstraat in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen het college heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft onthouden aan het plan op dit punt.
Het beroep van het college is in zoverre ongegrond.
2.3.12. Uit artikel 28, eerste lid, van de WRO in samenhang met overweging 2.3.10. volgt dat verweerder het bestreden besluit wat betreft de onthouding van goedkeuring aan de aanduiding "bebouwingscontour Partiële streekplanherziening open ruimte- en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg" nabij de Klinkenberg in Rothem, voorzover deze contour niet tot het plangebied behoort, onbevoegd heeft genomen, omdat het bestreden besluit in zoverre geen betrekking heeft op het bestemmingsplan.
Gelet hierop is het bestreden besluit op dit punt genomen in strijd met artikel 28, eerste lid, van de WRO.
Het beroep van het college, voorzover het is gericht op het deel van de aanduiding "bebouwingscontour Partiële streekplanherziening open ruimte- en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg" nabij de Klinkenberg in Rothem, dat niet tot het plangebied behoort, is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 28, eerste lid, van de WRO dient te worden vernietigd.
2.3.13. Voorts heeft verweerder in zijn verweerschrift en ter zitting gesteld dat de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" aan de Oude Rijksweg in Weert feitelijke grondslag mist. Anders dan hij bij het bestreden besluit veronderstelde, ligt dit plandeel binnen de op de plankaart aangegeven aanduiding "bebouwingscontour Partiële streekplanherziening open ruimte- en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg". Nu verweerder zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb, op grond waarvan verweerder bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten dient te vergaren.
Het beroep van het college is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, wat betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" aan de Oude Rijksweg in Weert, wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
2.3.14. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting gesteld dat geen andere beslissing kan worden genomen dan de goedkeuring van dit plandeel.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding zelf voorziend goedkeuring te verlenen aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" aan de Oude Rijksweg in Weert, waaraan verweerder in het bestreden goedkeuring heeft onthouden.
Het beroep van [appellant sub 2]
Het standpunt van appellant
2.4. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" op het perceel Bunderstraat 207 in Meerssen. Volgens appellant dient het plan voor deze gronden naast genoemde bestemming tevens in de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" te voorzien en dient de voor dit perceel aangegeven aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" in zijn geheel parallel aan de Bunderstraat te lopen. Daartoe betoogt hij dat op het perceel al jarenlang detailhandel plaatsvindt. Voorts stelt [appellant sub 2] dat het plan, voorzover hier van belang, in strijd met het gelijkheidsbeginsel is, omdat het plan voor met zijn gronden vergelijkbare percelen aan de Bunderstraat 211 en Bunderstraat 181 voorziet in de aanduiding "detailhandelsdoeleinden".
Daarnaast stelt hij dat - anders dan op de overige percelen aan de Bunderstraat - de aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" op het onbebouwde deel van het perceel Bunderstraat 207 niet geheel parallel aan de Bunderstraat doorloopt, waardoor de nieuwbouw van een woning in het "open gat" ter plaatse niet mogelijk is.
Het standpunt van verweerder
2.4.1. Verweerder heeft dit plandeel en de aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Met de gemeenteraad stelt hij dat het toekennen van de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" aan het desbetreffende perceel in strijd is met het gemeentelijke detailhandelbeleid, omdat dit perceel buiten de hierin voor winkelconcentratie aangewezen gebieden ligt.
Verder betoogt hij dat het vorige bestemmingsplan "Weerterbroek" op het perceel Bunderstraat 207 detailhandel noch de nieuwbouw van een woning naast de bestaande bebouwing mogelijk maakte.
Met de gemeenteraad heeft hij zich op het standpunt gesteld dat het niet gewenst is op ieder onbebouwd perceel of perceelsdeel de nieuwbouw van een woning mogelijk te maken.
Vaststelling van de feiten
2.4.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.3. Het plan voorziet voor het perceel Bunderstraat 207 in de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)".
2.4.4. In artikel 1, eenentwintigste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat onder bouwstrook de zone tussen de op de bestemmingskaart aangegeven voor-, zij- en achtergevelrooilijn wordt verstaan.
2.4.5. ArtikeI 4 van de planvoorschriften behelst een beschrijving in hoofdlijnen voor het hele plangebied.
In artikel 4 van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is bepaald dat de bestaande woonwijken binnen het plangebied, naar gelang de (gewenste) ruimtelijke en functionele karakteristiek van het plandeelgebied, in principe een conserverende bestemmingsregeling hebben. De conserverende bestemmingsregeling, meestal "woondoeleinden", houdt in dat, behoudens waar dit nadrukkelijk anders is aangegeven, nieuwbouw in principe is uitgesloten. Slechts aan de hand van flexibiliteitsbepalingen, zoals de vrijstellingsbevoegdheid, kan van deze hoofdregel worden afgeweken en kan er zodoende per geval een nadere individuele afweging worden gemaakt. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid incidentele verdichting door middel van het vullen van zogenoemde "open gaten" mogelijk te maken.
(…)
Het beleid is er op gericht de voorzieningen binnen de kernen Meerssen en Rothem te concentreren door het tegengaan van nieuwvestiging buiten de aangewezen winkelconcentraties.
2.4.6. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden met de bestemming "Woondoeleinden I" bestemd voor woondoeleinden en tevens voor de, voorzover op de plankaart aangegeven, afwijkende functies binnen bestemmingen met de letter "D, voor detailhandelsdoeleinden".
Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, worden de in het eerste lid omschreven doeleinden met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 van de planvoorschriften als volgt nagestreefd:
Detailhandelsdoeleinden zijn op de bestemmingskaart aangeduid met de letter "D".
(…)
Elders in deze bestemming zijn detailhandelsdoeleinden niet toegestaan.
Ingevolge artikel 5, derde lid, onder b, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is binnen de bestemming "Woondoeleinden I" uitsluitend vervangende nieuwbouw mogelijk.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, aanhef en onder h, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in artikel 5, derde lid, onder b, van de planvoorschriften voorzover het gronden betreft die zijn gelegen binnen de op de bestemmingskaart aangegeven bebouwingscontour, voor het toevoegen van maximaal één nieuwe grondgebonden woning.
2.4.7. Uit de plantoelichting blijkt dat de Bunderstraat tot het deelgebied "De Linten" in Meerssen behoort en dat in dit gebied in principe geen nieuwvestiging van detailhandel mogelijk is.
2.4.8. In het vorige bestemmingsplan "Weerterbroek" zijn aan het perceel de bestemmingen "Bebouwingsklasse E3", "Tuin" en "Achtertuin" toegekend. Dit plan maakte op de gronden met deze bestemmingen geen detailhandel mogelijk.
2.4.9. Blijkens de stukken zijn in de jaren 1992 tot en met 1998 ter plaatse geen detailhandelactiviteiten ontplooid.
2.4.10. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] in 1998 in verband met een door het gemeentebestuur voorgestane bestemmingswijziging van zijn oorspronkelijke woning is verhuisd naar de Bunderstraat 207. Tijdens de in dit verband gevoerde besprekingen heeft het gemeentebestuur verklaard dat de ambulante detailhandel van appellant niet in strijd met het destijds geldende bestemmingsplan was en dat hij dan ook deze ambulante detailhandel aan de Bunderstraat 207 mocht voortzetten. Ter zitting heeft de gemeenteraad dit bevestigd en gesteld dat ook het voorliggende plan aan de ambulante detailhandel - anders dan aan de niet-ambulante detailhandel - van [appellant sub 2] aan de Bunderstraat 207 niet in de weg staat.
2.4.11. Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat [appellant sub 2] in de jaren na zijn verhuizing naar de Bunderstraat 207 zijn bedrijfsvoering ter plaatse heeft uitgebreid met niet-ambulante detailhandel.
2.4.12. Het plan voorziet voor het perceel Bunderstraat 211 niet in de aanduiding "detailhandelsdoeleinden".
Het plan voorziet voor het perceel Bunderstraat 181 in de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "detailhandelsdoeleinden". In het vorige bestemmingsplan was aan dit perceel de bestemming "Bebouwingsklasse WT (winkels toegestaan)" toegekend.
2.4.13. Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht, heeft het college van burgemeester en wethouders bij brief van 14 januari 2003 [appellant sub 2] een vooraankondiging van een lastgeving onder dwangsom met het oog op de beëindiging van diens detailhandelactiviteiten op het perceel Bunderstraat 207 gestuurd. In afwachting van het verloop van onderhavige bestemmingsplanprocedure heeft het college deze handhavingsprocedure stopgezet.
2.4.14. Blijkens de plankaart lopen de aanduidingen "bebouwingsgrens/voorgevelrooilijn" en "zij- en achtergevelrooilijn" voor de gronden aan de Bunderstraat tussen de kruising met de Oranje Nassaustraat en de kruising met de Sint Josephstraat parallel aan de Bunderstraat met uitzondering van de onbebouwde gronden aan de Bunderstraat 207. Op het onbebouwde deel van dit perceel loopt de aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" niet parallel aan de Bunderstraat maar is deze aanduiding langs de zijgevels van de bebouwing aan weerszijden van dit "open gat" aan de Bunderstraat loodrecht op de Bunderstraat (en de voorgevelrooilijn) aangegeven.
2.4.15. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de bestaande woningbouw aan de Bunderstraat door diverse "open gaten" wordt onderbroken.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.16. De Afdeling acht het in overweging 2.4.5. aangeduide gemeentelijke detailhandelbeleid niet onredelijk.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het perceel Bunderstraat 207 buiten de voor detailhandel aangewezen concentratiegebieden.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in afwijking van dit beleid aan dit perceel de aanduiding "detailhandelsactiviteiten" moet worden toegekend. Daarbij neemt zij in aanmerking dat appellant blijkens de stukken in de jaren na 1998 in strijd met het vorige bestemmingsplan "Weerterbroek" zijn niet-ambulante detailhandel aan de Bunderstraat 207 is begonnen.
[appellant sub 2] heeft wat betreft deze niet-ambulante detailhandelactiviteiten ter plaatse dan ook geen te honoreren rechten opgebouwd. Voldoende aannemelijk is dat het gebruik voor vaste detailhandel van het perceel Bunderstraat 207, gelet op overweging 2.4.13., binnen de planperiode kan worden beëindigd.
Voorzover [appellant sub 2] aanvoert dat in het ambtelijk rapport van 25 maart 2004 van de afdeling Ruimtelijke Inrichting Zuid (verder: RIZ) van de provincie met betrekking tot deze detailhandelactiviteiten is gesteld dat te respecteren rechten zijn opgebouwd, overweegt de Afdeling dat ter zake van het beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan het desbetreffende college van gedeputeerde staten bevoegd is. De adviezen in het ambtelijk rapport van de afdeling RIZ van de provincie binden verweerder niet.
Daarnaast treft het betoog van appellant dat de gemeenteraad het - uit een ruimtelijk oogpunt bezien - recht op detailhandel ter plaatse erkent omdat hij voor het pand waarin deze detailhandelactiviteiten plaatsvinden onroerende zaakbelasting betaalt, geen doel, aangezien de onroerende zaakbelasting enkel ziet op de waarde van een onroerende zaak met het oog op die belastingheffing.
Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de gronden aan de Bunderstraat 181, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat die situatie zodanig overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie, dat verweerder om deze reden niet heeft kunnen instemmen met het plan. Daarbij is van belang dat - anders dan aan het perceel Bunderstraat 207 - aan de gronden van de Bunderstraat 181 in het vorige plan "Weerterbroek" de bestemming "Bebouwingsklasse WT (winkels toegestaan)" was toegekend en derhalve ten tijde van het vorige plan detailhandel ter plaatse was toegestaan.
Voor de vergelijking met het perceel Bunderstraat 211 mist het beroep gelet op het gestelde in overweging 2.4.12. feitelijke grondslag.
Uit het voorgaande volgt dat geen reden bestaat te oordelen dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen instemmen met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" zonder de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" voor het perceel Bunderstraat 207.
2.4.17. Wat betreft het betoog van [appellant sub 2] over de aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" overweegt de Afdeling het volgende.
Uit de planvoorschriften volgt dat het college van burgemeester en wethouders vrijstelling kan verlenen van het verbod voor de nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, van een woning op de gronden met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" die binnen een op de plankaart aangegeven bebouwingscontour (lees: bouwstrook) liggen.
Uit overweging 2.4.14. volgt dat op het onbebouwde deel van het perceel Bunderstraat 207 geen bouwstrook aanwezig is. Derhalve is de nieuwbouw van een woning ter plaatse ook door toepassing van genoemde vrijstellingsbevoegdheid niet mogelijk. Uit overweging 2.4.14. volgt voorts dat de aanduidingen van de voor-, zij- en achtergevelrooilijnen op de plankaart voor de overige "open gaten" aan de Bunderstraat wel voorzien in een bouwstrook en daarmee de mogelijkheid van toepassing van genoemde vrijstellingsbevoegdheid voor de desbetreffende percelen.
Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom dit onderscheid tussen de aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" ter hoogte van het "open gat" aan de Bunderstraat 207 en de overige "open gaten" aan de Bunderstraat tussen de Oranje Nassaustraat en de Sint Josephstraat is gemaakt. Het betoog van verweerder ter zitting dat het plan ook voor het "open gat" tussen Bunderstraat 127a en Bunderstraat 129 niet voorziet in de mogelijkheid van toepassing van genoemde vrijstellingsbevoegdheid maakt dit niet anders, aangezien deze percelen niet tot het in overweging 2.4.14. genoemde - in dit verband met Bunderstraat 207 vergelijkbare - deel van de Bunderstraat behoort.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 2], voorzover het betreft de aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" op het perceel Bunderstraat 207 is gegrond, zodat het bestreden besluit op dit punt wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb dient te worden vernietigd.
2.4.18. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich met uitzondering van hetgeen is overwogen onder 2.4.17. in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" aan de Bunderstraat 207 niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
Het beroep van [appellant sub 2], voorzover dat is gericht op de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" voor het perceel Bunderstraat 207, is ongegrond.
Het beroep van [appellante sub 3a] en Jumbo Supermarkten B.V.
Het standpunt van appellanten
2.5. [appellante sub 3a] en Jumbo Supermarkten B.V. stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de zinsneden "daartoe rechtens in gebruik zijnde bruto vloeroppervlak" en "onder rechtens toegelaten gebruik" in artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften. Volgens appellanten is het planvoorschrift op deze punten onduidelijk, omdat dat de gebruikte bewoordingen voor verschillende uitleg vatbaar zijn.
Het standpunt van verweerder
2.5.1. Verweerder heeft deze zinsneden in artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend.
Vaststelling van de feiten
2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.3. Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, mogen op de gronden met de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" detailhandelsbedrijven worden uitgeoefend, met dien verstande dat het bestaande ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het bestemmingsplan rechtens in gebruik zijnde bruto vloeroppervlak, behoudens het bepaalde in het vierde lid, niet mag worden vergroot. Onder rechtens toegelaten gebruik wordt hier verstaan: het gebruik dat niet in strijd is met het vóór dit plan geldend planologisch regime dan wel anderszins is vergund.
Het oordeel van de Afdeling
2.5.4. Gelet op de bewoordingen van artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door appellanten bedoelde zinsneden niet voor andere uitleg vatbaar zijn dat uitsluitend het bruto vloeroppervlak dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het onderhavige plan in overeenstemming met het vorige bestemmingsplan of een vergunning voor detailhandel werd gebruikt is toegestaan.
Dat de gebruikte bewoordingen niet geheel met elkaar overeenkomen maakt dit niet anders.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen instemmen met dit planvoorschrift, voorzover hier van belang.
Het beroep van [appellante sub 3a], Jumbo Supermarkten B.V., en [appellante sub 3b]
Het standpunt van appellanten
2.6. [appellante sub 3a], Jumbo Supermarkten B.V., en [appellante sub 3b] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zin "Binnen de functie detailhandels(bedrijven) voor de locatie aan de Kuilenstraat 73 te Rothem geldt voorts dat ter plaatse mogen worden uitgeoefend 4 detailhandelsbedrijven in de non-foodsector met een minimum bruto vloeroppervlak van 550 m2 per zelfstandig geëxploiteerd bedrijf of bedrijfsvestiging en 1 detailhandelsbedrijf in de foodsector met een minimum van 550 m2 en maximaal 1400 m2 bruto vloeroppervlak.", en artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zinsnede "met dien verstande dat de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak voor detailhandel(sbedrijf) in de foodsector niet is toegestaan op de locatie aan de Kuilenstraat 73". Volgens appellanten beperken deze planvoorschriften de bedrijfsvoering van de supermarkt in het Au Ciel-complex op de locatie Kuilenstraat 73, nu daarbij de uitbreiding van de bruto vloeroppervlakte van deze supermarkt is uitgesloten. Tevens stellen zij dat het in deze planvoorschriften opgenomen maximum bruto vloeroppervlak van 1400 m2 voor de supermarkt in het Au Ciel-complex onjuist is vastgesteld. Voorts betogen appellanten dat het in deze planvoorschriften opgenomen onderscheid tussen detailhandelbedrijven uit de food- en non-foodsector alsmede de beperking van het aantal detailhandelbedrijven op de locatie Kuilenstraat 73 uit ruimtelijk oogpunt niet relevant is.
Het standpunt van verweerder
2.6.1. Verweerder heeft deze planvoorschriften in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Met de gemeenteraad stelt hij zich op het standpunt dat uitbreiding van de supermarkt tot meer dan de vergunde 1400 m2 niet wenselijk is, omdat dit zou leiden tot ontwrichting van het kernwinkelgebied in Meerssen. Verder meent verweerder dat onderscheid tussen de food- en de non-foodsector en een maximum aantal detailhandelbedrijven ter plaatse uit planologisch oogpunt relevant is, omdat daarmee genoemde ontwrichting en verkeershinder kan worden voorkomen.
Vaststelling van de feiten
2.6.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.3. Het plan voorziet voor de locatie aan de Kuilenstraat 73 in de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "detailhandelsdoeleinden".
2.6.4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" bestemd voor detailhandel.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften mogen op de gronden met de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" detailhandelsbedrijven worden uitgeoefend, met dien verstande dat het bestaande ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het bestemmingsplan rechtens in gebruik zijnde bruto vloeroppervlak, behoudens het bepaalde in het vierde lid, niet mag worden vergroot. Onder rechtens toegelaten gebruik wordt hier verstaan: het gebruik dat niet in strijd is met het voor dit plan geldend planologisch regime dan wel anderszins is vergund.
Binnen de functie detailhandels(bedrijven) voor de locatie aan de Kuilenstraat 73 te Rothem geldt voorts dat ter plaatse mogen worden uitgeoefend 4 detailhandelsbedrijven in de non-foodsector met een minimum bruto vloeroppervlak van 550 m2 per zelfstandig geëxploiteerd bedrijf of bedrijfsvestiging en 1 detailhandelsbedrijf in de foodsector met een minimum van 550 m2 en maximaal 1400 m2 bruto vloeroppervlak.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, onder d, voor het uitbreiden van het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande bruto vloeroppervlak met maximaal 15%, met dien verstande dat de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak voor detailhandel(sbedrijf) in de foodsector niet is toegestaan op de locatie aan de Kuilenstraat 73.
2.6.5. De gemeenteraad en verweerder hebben in het kader van de totstandkoming respectievelijk goedkeuring van het plan verwezen naar het onderzoek "Gevolgen van de mogelijke uitbreiding Au Ciel voor het centrum van de kern Meerssen" van februari 1994. De conclusie van dit onderzoek was dat elke uitbreiding groter dan de regulier toegestane uitbreiding van 10-15% een bedreiging vormde voor de uitbouw van het kernwinkelgebied in Meerssen-Centrum en indien mogelijk moest worden tegengegaan.
2.6.6. Verder blijkt uit het onderzoek uit 1994 dat de supermarkt in 1993 een verkoopvloeroppervlak had van 558 dan wel 610 m2. Volgens het deskundigenbericht bedraagt het huidige vergunde verkoopvloeroppervlak van de supermarkt 1133 m2 .
2.6.7. Bij haar uitspraak van 24 november 1997, no. E01.95.0248 omtrent de goedkeuring van het vorige bestemmingsplan met betrekking tot de gronden van het Au Ciel-complex heeft de Afdeling overwogen dat het provinciale en gemeentelijke streven om de uitbreidingsmogelijkheden van de in de periferie - betreffende alle terreinen of locaties binnen de bebouwde kom, die niet binnen een bestaand winkelgebied of het onmiddellijk daaraan grenzende gebied liggen - gelegen bestaande detailhandel in het Au Ciel-complex te beperken haar niet onjuist voor komt. Daarbij nam zij in aanmerking dat dit complex in de kern Rothem ligt op ongeveer 1300 meter afstand van het winkelgebied van de kern Meerssen, die een centrumfunctie vervult voor de gehele gemeente Meerssen, hetgeen overeenstemt met de in het - destijds van toepassing zijnde - Streekplan Zuid-Limburg aan deze kern toebedeelde bovenlokale functie wat betreft voorzieningen. Voorts heeft de Afdeling in deze uitspraak over het vorige bestemmingsplan overwogen dat de destijds door appellanten gewenste uitbreidingsmogelijkheid met het oog op de handhaving en verbetering van het kernwinkelapparaat van Meerssen niet in de rede ligt, maar dat wel enige ruimte moet worden geboden de bedrijfsexploitatie te verbeteren. De in dat plan opgenomen uitbreidingsmogelijkheid van 257 m2 ter plaatse was naar het oordeel van de Afdeling dan ook aanvaardbaar. Zij heeft echter de goedkeuring van het planvoorschrift waarin deze uitbreidingsmogelijkheid was opgenomen vernietigd vanwege de nauwe samenhang met een ander planvoorschrift waarvan de goedkeuring bij deze uitspraak werd vernietigd. De reden voor laatstgenoemde vernietiging was dat de bestemming "Bedrijven" op de gronden van het Au Ciel-complex alleen op het moment van de planvaststelling bestaande detailhandel toestond en daarmee zonder relevante ruimtelijke motieven de toelaatbaarheid van detailhandel in het Au Ciel complex afhankelijk stelde van branche en/of assortiment. Met de vernietiging van de goedkeuring van voornoemde planvoorschriften maakte het vorige bestemmingsplan in het Au Ciel complex geen detailhandel meer mogelijk.
2.6.8. Uit het deskundigenbericht blijkt dat op de locatie aan de Kuilenstraat 73 in het zogenoemde Au Ciel-complex een supermarkt is gevestigd en dat de vergunde bruto vloeroppervlakte van 1390 m2 van deze supermarkt is verdeeld over de eerste etage (51 m2), de begane grond (1112 m2) en het souterrain (227 m2). Tevens blijkt hieruit dat het overige deel van het souterrain (572 m2) bij de bedrijfsvoering van de supermarkt is betrokken zonder dat daarvoor een vergunning is afgegeven.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.9. Uit artikel 7, tweede lid, onder d, en artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, volgt dat uitbreiding van de oppervlakte waarop de supermarktactiviteiten plaatsvinden tot meer dan 1400 m2 op de locatie aan de Kuilenstraat 73 niet mogelijk is.
Gelet op de in overweging 2.6.8. genoemde bruto vloeroppervlakte al dan niet inclusief de bruto vloeroppervlakte van het niet vergunde deel van het souterrain van genoemde supermarkt maakt het plan geen reële uitbreiding van de detailhandel in de foodsector op de locatie Kuilenstraat 73 mogelijk.
Ter onderbouwing van deze in het plan opgenomen beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van detailhandel op de locatie Kuilenstraat 73 wijzen verweerder en de gemeenteraad op het in overweging 2.6.5. genoemde onderzoek uit 1994 en stellen zij dat uitbreidingsmogelijkheden tot meer dan 1400 m2 distributie-planologische ontwrichting van het kernwinkelgebied in Meerssen-Centrum met zich zullen brengen.
Uit overweging 2.6.6. volgt dat sinds 1993 het verkoopvloeroppervlak van de supermarkt (bijna) is verdubbeld tot het huidige oppervlak van 1133 m2. Gelet hierop en in samenhang met hetgeen in de in overweging 2.6.7. genoemde uitspraak over de uitbreidingswensen van appellanten is overwogen, komt de Afdeling de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van detailhandel op de locatie aan de Kuilenstraat 73 op zichzelf niet onredelijk voor. Echter, genoemde onderbouwing wordt niet gestaafd door een nader actueel onderzoek. Hieraan kan niet afdoen de omstandigheid dat uit een door de gemeenteraad zelf uitgevoerd onderzoek zou zijn gebleken dat het onderzoek uit 1994 niet aan actualiteitswaarde heeft ingeboet, aangezien dit interne onderzoek niet kenbaar tot de aan het plan ten grondslag liggende plannen en rapportages heeft behoord. Aldus is onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat ter voorkoming van de distributie-planologische ontwrichting van het kernwinkelgebied in Meerssen-Centrum in genoemde planvoorschriften een maximum bruto vloeroppervlak van 1400 m2 voor de detailhandel in de foodsector voor de locatie aan de Kuilenstraat 73, waardoor uitbreiding van de detailhandelsactiviteiten ter plaatse niet mogelijk is, moet worden opgenomen.
Alvorens te beslissen tot goedkeuring van het plan, voorzover hier van belang, had het uit een oogpunt van zorgvuldigheid op de weg van verweerder gelegen aanvullend onderzoek van de gemeenteraad te verlangen dan wel zelf nader onderzoek naar de uitbreidingsmogelijkheden van de detailhandelactiviteiten in de foodsector in het Au Ciel-complex en de gevolgen daarvan voor het kernwinkelcentrum van Meerssen-Centrum te verrichten.
Het voorgaande geldt evenzeer het in de planvoorschriften opgenomen onderscheid tussen de food- en non-foodsector en de beperking van het aantal detailhandelbedrijven met betrekking tot detailhandel op de locatie Kuilenstraat 73, aangezien verweerder in het bestreden besluit genoemde onderbouwing ook hieraan ten grondslag heeft gelegd.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bestreden besluit wat betreft artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zin "Binnen de functie detailhandels(bedrijven) voor de locatie aan de Kuilenstraat 73 te Rothem geldt voorts dat ter plaatse mogen worden uitgeoefend 4 detailhandelsbedrijven in de non-foodsector met een minimum bruto vloeroppervlak van 550 m2 per zelfstandig geëxploiteerd bedrijf of bedrijfsvestiging en 1 detailhandelsbedrijf in de foodsector met een minimum van 550 m2 en maximaal 1400 m2 bruto vloeroppervlak.", en artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zinsnede "met dien verstande dat de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak voor detailhandel(sbedrijf) in de foodsector niet is toegestaan op de locatie aan de Kuilenstraat 73", heeft genomen in strijd met de bij de voorbereiding daarvan te betrachten zorgvuldigheid.
Het beroep van [appellante sub 3a], Jumbo Supermarkten B.V., en [appellante sub 3b] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wat betreft artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zin "Binnen de functie detailhandels(bedrijven) voor de locatie aan de Kuilenstraat 73 te Rothem geldt voorts dat ter plaatse mogen worden uitgeoefend 4 detailhandelsbedrijven in de non-foodsector met een minimum bruto vloeroppervlak van 550 m2 per zelfstandig geëxploiteerd bedrijf of bedrijfsvestiging en 1 detailhandelsbedrijf in de foodsector met een minimum van 550 m2 en maximaal 1400 m2 bruto vloeroppervlak.", en artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zinsnede "met dien verstande dat de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak voor detailhandel(sbedrijf) in de foodsector niet is toegestaan op de locatie aan de Kuilenstraat 73", wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd.
Het beroep van [appellanten sub 4]
Het standpunt van appellanten
2.7. [appellanten sub 4] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 30, onder A, sub C, van de planvoorschriften. [appellanten sub 4] voeren onder meer aan dat dit planvoorschrift, dat voorziet in de bevoegdheid de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" van de gronden die op de plankaart worden begrensd door een rode stippellijn en zijn aangeduid met de letter "C", te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden II (nieuwbouw)", in strijd zijn met het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (verder: Besluit).
Het standpunt van verweerder
2.7.1. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Hij stelt dat de toetsing aan het Besluit eerst bij het na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid opgestelde wijzigingsplan zal plaatsvinden.
Vaststelling van de feiten
2.7.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.7.3. Ingevolge artikel 30, onder A, sub C, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, is de gemeenteraad bevoegd de op de bestemmingskaart aangegeven gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" die op deze kaart worden begrensd door de rode stippellijn en zijn aangegeven met de letter C, te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden II (nieuwbouw)".
2.7.4. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit is 35 Kosteneenheden (verder: Ke) de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen die op het tijdstip van vaststelling van de geluidzone daarbinnen nog niet aanwezig zijn en waarvoor nog geen bouwvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van dit Besluit is in afwijking van artikel 4, eerste lid, de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in dat artikel 40 Ke:
1. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing opvullen;
2. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen die zullen dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of woonwagenstandplaatsen
of
3. voor woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, indien uit het plan, bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder d, van de Luchtvaartwet of uit de kaart, bedoeld in het derde lid van dat artikel, blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse binnen redelijke termijn zal afnemen tot 35 Ke of minder.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit is in afwijking van artikel 4, eerste lid, 55 respectievelijk 65 Ke de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in dat artikel die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen vervangen die op het tijdstip van vaststelling van de geluidzone daarbinnen reeds aanwezig zijn respectievelijk op dat tijdstip reeds een hogere geluidsbelasting ondervinden dan 40 Ke.
2.7.5. Blijkens de stukken, waaronder het deskundigenbericht, zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" en de aanduiding "C" onbebouwd en in gebruik voor agrarische doeleinden.
2.7.6. Uit de bij het onderhavige bestemmingsplan gevoegde kaart "Geluidcontouren luchthaven Maastricht-Aachen Airport", die de situatie bij de vaststelling van dit plan weergeeft en ten tijde van het bestreden besluit niet is gewijzigd, blijkt dat meergenoemde gronden tussen de 40 Ke-contour en de 35 Ke-contour liggen.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.7. De omstandigheid dat een met toepassing van de in geding zijnde bevoegdheid opgesteld wijzigingsplan de goedkeuring van verweerder behoeft, ontslaat verweerder niet van de plicht er op toe te zien dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en zich in dat kader een oordeel te vormen over de woonbestemming van genoemde gronden, hoewel door goedkeuring van de wijzigingsbevoegdheid de aanvaardbaarheid van deze bestemming in beginsel als een gegeven mag worden beschouwd.
Uit overweging 2.7.5. volgt dat in dit geval geen van de uitzonderingsgronden als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder a, sub 1 en 2, van het Besluit van toepassing is. Voorts is niet gebleken van een plan of kaart als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder a, sub 3, van het Besluit waaruit blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse binnen redelijke termijn zal afnemen tot 35 Ke of minder. Over de stelling van verweerder dat voor deze gronden de in artikel 6 van het Besluit genoemde hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting geldt, overweegt de Afdeling dat artikel 30, onder A, sub C, van de planvoorschriften er niet aan in de weg staat dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid ook betrekking kan hebben op nieuw te bouwen woningen zonder dat deze dienen ter vervanging van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en woonwagenstandplaatsen die op het tijdstip van vaststelling van de geluidzone daarbinnen reeds aanwezig zijn respectievelijk op dat tijdstip reeds een hogere geluidsbelasting ondervinden dan 40 Ke.
Uit het voorgaande volgt dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 30, onder A, sub C, van de planvoorschriften mogelijk is voor de bouw van woningen op de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" en de aanduiding "C" waarbij de maximaal toelaatbare geluidsbelasting 35 Ke bedraagt.
Zoals in 2.7.6. is overwogen is de geluidsbelasting op de gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" en de aanduiding "C" hoger dan 35 Ke.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat artikel 30, onder A, sub C, van de planvoorschriften niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door het planvoorschrift niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van [appellanten sub 4] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
2.7.8. Uit het voorgaande volgt dat wat betreft artikel 30, onder A, sub C, van de planvoorschriften er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan dit planvoorschrift.
Het beroep van het dagelijks bestuur van waterschap Roer en Overmaas
Het standpunt van appellant
2.8. Het dagelijks bestuur van waterschap Roer en Overmaas (verder: het waterschap) stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan voorzover dat bebouwing op de gronden met de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" ten zuiden en deels ten westen van de beek de Geul mogelijk maakt. Volgens het waterschap biedt het plan in zoverre onvoldoende waarborgen voor het behoud van het waterbergend vermogen en - in strijd met het provinciaal beleid - van de ecologische verbindingsfunctie van de binnen het plangebied gelegen Geul tussen het Geuldal en het Maasdal. Daarnaast stelt het waterschap dat het plan in zoverre niet uitvoerbaar is, omdat de vergunning die voor bebouwing op de desbetreffende gronden op grond van de Keur van het waterschap Roer en Overmaas noodzakelijk is, niet zal worden verleend.
2.8.1. Ter zitting is van de zijde van het waterschap gesteld dat het beroep zich niet richt tegen de bestaande bebouwing binnen de grondstrook met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)".
Het standpunt van verweerder
2.8.2. Verweerder heeft het plan in zoverre niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring verleend. Met de gemeenteraad stelt hij dat het plan voldoende waarborgen voor het behoud van de waterhuishoudkundige belangen van de Geul biedt, nu het plan bebouwing op de desbetreffende gronden afhankelijk heeft gesteld van een vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap.
Vaststelling van de feiten
2.8.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.8.4. Aan de gronden ten zuiden en deels ten westen van de Geul is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend. Tevens is blijkens de plankaart in samenhang met het renvooi aan een strook van 10 meter van deze gronden grenzend aan de gronden van de als "Watergang" bestemde Geul de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" toegekend.
2.8.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de op de bestemmingskaart aangegeven gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" - met inachtneming van het bepaalde in artikel 21 voorzover het tevens betreft gronden met de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" - bestemd voor bedrijfsdoeleinden, doeleinden van openbaar nut, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, verkeersdoeleinden en kantoordoeleinden.
Ingevolge artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen op en in de tot bedrijfsdoeleinden bestemde gronden uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken worden opgericht die qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen, met dien verstande dat de bebouwing binnen het op de bestemmingskaart opgenomen bouwvlak dient te worden opgericht.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder A, van de planvoorschriften zijn de op de bestemmingskaart aangegeven gronden met de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" tevens bestemd voor waterschapsdoeleinden ten behoeve van de in deze zone gelegen of aan deze zone grenzende watergang.
Ingevolge artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften is op deze gronden de Keur van het Waterschap Roer en Overmaas van toepassing.
2.8.6. Ingevolge artikel 8, tweede lid, onder d, van de Keur van het waterschap Roer en Overmaas is het ten aanzien van beschermingszones verboden daarin bouwwerken te plaatsen, te hebben of te wijzigen
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van deze Keur kan het dagelijks bestuur van het waterschap op aanvraag van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen bij schriftelijke vergunning ontheffing verlenen.
2.8.7. Uit de plankaart blijkt dat de bebouwingsgrens op de gronden met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" ten zuiden en ten westen van de Geul deels binnen deze als zodanig bestemde beschermingszone ligt.
2.8.8. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (verder: POL) is aan de Geul de aanduiding "specifiek ecologische functie" toegekend.
2.8.9. Volgens het POL, voorzover hier van belang, wordt in de watersystemen "beken met een specifiek ecologische functie" met prioriteit naar het hoogste ecologische kwaliteitsniveau via de realisatie van natuurlijke systeemeigen processen gestreefd. Meanderstroken, opheffen van ecologische barrières en natuurlijk oeverbeheer zijn hierbij specifieke aandachtspunten, die mede bijdragen aan de waterconservering en de vermindering/afvlakking van piekafvoeren. De waterschappen hebben een belangrijke uitvoerende taak. Aantasting ten behoeve van economische functies is in principe niet toegestaan.
Het oordeel van de Afdeling
2.8.10. Niet in geschil is dat de grondstrook met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" grenzend zuidelijk en deels westelijk aan de gronden met de bestemming "Watergang" van de Geul, voorzover verweerder daaraan goedkeuring heeft verleend en daarop geen bebouwing staat, uit waterhuishoudkundig oogpunt van belang is.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de gemeenteraad in het plan enkel met de verwijzing naar de Keur in artikel 21 van de planvoorschriften beoogd genoemde waterhuishoudkundige belangen van de gronden met de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" te waarborgen.
In dit verband overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan een goede ruimtelijke ordening tot doel heeft. Deze wordt verkregen door het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk. Wat betreft de in het plan gegeven bouwmogelijkheden moet dan ook worden aangenomen dat bij de planvaststelling de ruimtelijke gevolgen hiervan zijn beoordeeld.
Uit de in overweging 2.8.5. genoemde planvoorschriften volgt niet dat waterhuishoudkundige belangen dienen te worden betrokken bij de vraag of voor een bouwinitiatief op deze grondstrook een bouwvergunning kan worden verkregen. De enkele verwijzing in artikel 21, tweede lid, van de planvoorschriften naar de Keur van het waterschap Roer en Overmaas is slechts informatief van aard en niet van betekenis in het kader van de ruimtelijke belangenafweging die de WRO vereist bij de keuze van de bestemming van deze grondstrook.
Uit het voorgaande volgt dat bij de planvaststelling wat betreft de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de bouwmogelijkheden op meergenoemde grondstrook, voorzover hier van belang, de waterhuishoudkundige belangen onvoldoende zijn betrokken.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft het plandeel met betrekking tot de grondstrook met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" grenzend zuidelijk en deels westelijk aan de gronden met de bestemming "Watergang" van de Geul, voorzover verweerder daaraan goedkeuring heeft verleend en daarop geen bebouwing staat, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van het waterschap is gegrond, zodat het bestreden besluit wat betreft het plandeel met betrekking tot de grondstrook met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" grenzend zuidelijk en deels westelijk aan de gronden met de bestemming "Watergang" van de Geul, voorzover verweerder daaraan goedkeuring heeft verleend en daarop geen bebouwing staat, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart, dient te worden vernietigd.
Nu wat betreft dit plandeel in zoverre rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling aanleiding om hieraan goedkeuring te onthouden.
Proceskosten
2.9. Verweerder dient ten aanzien van [appellant sub 2], [appellante sub 3a], Jumbo Supermarkten B.V. en [appellante sub 3b] en [appellanten sub4] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het college en het waterschap is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellanten sub 3 niet-ontvankelijk voorzover het betreft het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "detailhandelsdoeleinden" ter plaatse van het perceel Kuilenstraat 67, de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" ter plaatse van de percelen Kuilenstraat 65 en 69, het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" voor een parkeerterrein aan de zuidzijde van de Kuilenstraat, artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zinsnede "van het bepaalde in lid 2, sub c, d, e, g en h, voor het uitbreiden van het ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan bestaande bedrijfsvloeroppervlak met maximaal 15%" en artikel 32 en 33 van de planvoorschriften;
II. verklaart het beroep van appellanten sub 3, voorzover ingediend door [appellante sub 3b], niet-ontvankelijk voorzover het betreft de zinsneden "daartoe rechtens in gebruik zijnde bruto vloeroppervlak" en "onder rechtens toegelaten gebruik" in artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften;
III. verklaart de beroepen van appellanten sub 4 en appellant sub 5 in het geheel en de beroepen van appellant sub 1, appellant sub 2 en appellanten sub 3 gedeeltelijk gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 11 mei 2004, kenmerk 2004/27324, voorzover het betreft:
1. de onthouding van goedkeuring aan het deel van de aanduiding "bebouwingscontour Partiële streekplanherziening open ruimte- en bufferzonebeleid in Zuid-Limburg" nabij de Klinkenberg in Rothem, dat niet tot het plangebied behoort;
2. de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden I (bestaand woongebied)" aan de Oude Rijksweg in Weert;
3. de goedkeuring van de aanduiding "zij- en achtergevelrooilijn" op het perceel Bunderstraat 207;
4. de goedkeuring van artikel 7, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zin "Binnen de functie detailhandels(bedrijven) voor de locatie aan de Kuilenstraat 73 te Rothem geldt voorts dat ter plaatse mogen worden uitgeoefend 4 detailhandelsbedrijven in de non-foodsector met een minimum bruto vloeroppervlak van 550 m2 per zelfstandig geëxploiteerd bedrijf of bedrijfsvestiging en 1 detailhandelsbedrijf in de foodsector met een minimum van 550 m2 en maximaal 1400 m2 bruto vloeroppervlak.", en artikel 7, vierde lid, onder A, aanhef en sub b, van de planvoorschriften, voorzover het betreft de zinsnede "met dien verstande dat de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak voor detailhandel(sbedrijf) in de foodsector niet is toegestaan op de locatie aan de Kuilenstraat 73";
5. de goedkeuring van artikel 30, onder A, sub C, van de planvoorschriften;
6. de goedkeuring van het plandeel met betrekking tot de grondstrook met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de (dubbel)bestemming "Beschermingszone a en b (watergang)" grenzend zuidelijk en deels westelijk aan de gronden met de bestemming "Watergang" van de Geul, voorzover verweerder daaraan goedkeuring heeft verleend en daarop geen bebouwing staat, zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;
V. verleent goedkeuring aan het onder IV.2 genoemde plandeel;
VI. onthoudt goedkeuring aan de onder IV.5 en IV.6 genoemde planonderdelen;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voorzover het de onder IV.2, IV.5 en IV.6 genoemde planonderdelen betreft;
VIII. verklaart de beroepen van appellant sub 1, appellant sub 2 en appellanten sub 3 voor het overige ongegrond;
IX. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van de door hierna vermelde appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1759,37 (zegge: duizend zevenhonderdnegenenvijftig euro en zevenendertig cent);
dit bedrag dient door de provincie Limburg onder vermelding van het zaaknummer als volgt te worden betaald aan:
- appellant sub 2 € 862,73 (zegge: achthonderdtweeënzestig euro en drieënzeventig cent), waarvan een bedrag van € 805,00 is toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
- appellanten sub 3 € 716,27 (zegge: zevenhonderdzestien euro en zevenentwintig cent), waarvan een bedrag van € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
- appellanten sub 4 € 180,37 (zegge: honderdtachtig euro en zevenendertig cent);
X. gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:
€ 136,00 (zegge: honderdzesendertig euro) voor appellant sub 2 en appellanten sub 4 (ieder afzonderlijk);
€ 273,00 (zegge: tweehonderddrieënzeventig euro) voor appellant sub 1, appellanten sub 3 en appellant sub 5 (ieder afzonderlijk).
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005
12-447.

